Uit de geschiedenis van Penninga’s Molen

Request voor Jan Claesz Cleijn, wonende tot Westzane omme een wintbrief

Aan d’edele moogende heeren Rentmeesters van d’rekeninge der Domeijnen vande edele Groot Moogende heeren Staaten van Hollant en Westvrieslandt.

Geeft reverentelijk te cennen Jan Claesz Cleijn, woonende tot Westzanen, dat hij suppliant met sijn consorten aldaar hebbende opgeregt een cleijn enckelt graauw papiermoolen, bestaaede in een cleijn capitael ende genaemt te werden d’Jonge Dolphijn, waartoe hem suppliant nodigh is ’t regt vande  windt.
Derhalven soo keert den suppliant hem aen ue edele moogende, onderdanigst versoekende ue edele moogende windt brieve in ordinaris forma.

Welk doende etc.
N.N. 1695

In handen vanden Rentmeester Generael van Kennemerlant ende WestVrieslandt, mr. Willem Fabritius, omme te dienen van sijne consideratien.
Bericht ende advijs gedaen ten burele vande Reeckencamer Hage den 9 maert anno 1695.
Mij jegenwoordigh N.N.

Aldus vastgelegd en na ruim 320 jaar nog steeds aanwezig in de dossiers van het Nationaal Archief te Den Haag, Grafelijkheidsrekenkamer nummertoegang 3.01.27.01 uit het inventarisnummer 179. Het betreft de inschrijving van het windrecht, dat de eigenaar van De Jonge Dolfijn het recht gaf tegen betaling van een jaarlijkse pachtsom zijn windmolen te mogen exploiteren.

 De Westerberg

Auke Penninga, 1915

Het eigenlijke verhaal van de Jouster korenmolen vangt aan op 16 maart 1874, wanneer Sytze Penninga, korenmolenaarsknecht, De Westersche Molen met woonhuis en erf, gelegen aan de Schipsloot voor 6508 gulden van molenaar Jan Voskuil overneemt. Bij de koop zijn nog enige roerende zaken, waaronder vier molenzeilen, een koevoet, zeven bilhamers om stenen te scherpen en een schommel, die zelfs nu nog in de molen aanwezig is. Na het overlijden van Sytze in 1895 verkrijgt zijn zoon Auke, eveneens korenmolenaar, voor 8000 gulden De Westerberg, zoals de molen lokaal wordt aangeduid, van zijn moeder, de Wed. Akke van der Hoek. Vijf jaar later, in de nacht van 13 op 14 april 1900, verbrandt de Westersche Molen als gevolg van het warmlopen van de bovenas en gaat Auke Penninga in De Zaanstreek op zoek naar een vervangend exemplaar.

De Jonge Dolfijn, 1695-1900

Jonge Dolfijn wordt Jonge Wester

Omstreeks die tijd wordt, in het vakblad De Molenaar “Te koop tot verplaatsing aangeboden een achtkante molen, met stelling, alles in besten staat, vlucht 84 voet, direct te aanvaarden; aan groot vaarwater; zeer geschikt voor pel- of korenmolen. Verder alle afbraak-molens te bevragen bij Jb. De Boer Pz., te Oostzaan”. Het wordt de Westzaanse Jonge Dolfijn, ook wel De Koperen Berg genaamd.

De Jonge Dolfijn aan het Koperenbergsepad te Westzaan

Deze voormalige papiermolen, in 1781 tot pelmolen verbouwd, is sinds 1872 in het bezit van de firma Wijnberg & Bakker. De kolossale molen is dan ingericht met een tarwemaalsteen, twee kistzeven en een koppel kleine kantstenen. De nieuwe eigenaar laat ook nog een doppensteen voor het malen van rijst- en cacaodoppen plaatsen. Op 14 april 1874 wordt een proefmaling gehouden, “waarbij het meel zo heet wordt, dat men zijn hand er geen minuut in kan houden”. De Jonge Dolfijn wordt aangewezen als één van de best met doppensteen uitgeruste molens, welke op de maalzolder is aangebracht en waarvan alle delen die er mee in aanraking komen, met metaal zijn bekleed. Per 15 juli 1885 staat Onne Wijnberg als enig eigenaar in het assurantiecontract geregistreerd.

Uiteindelijk komt De Jonge Dolfijn in juni 1900 in het bezit van Auke Penninga, die hem door de Heerenveense molenmaker Jelmer Visser te Westzaan laat demonteren, per skûtsje over de Zuiderzee vervoert en in Joure aan de Schipsloot weer laat opbouwen. De molen krijgt de naam De Jonge Wester, maar wordt algemeen bekend onder de naam Penninga’s Molen. Wanneer Auke Penninga op 15 juli 1920 overlijdt, gaat de molen in eigendom over naar zijn schoonzoon Boudewijn van der Werf, die enige jaren daarvoor als knecht op De Jonge Wester is komen werken. Na het beëindigen van de handelsactiviteiten van Meel- en Fouragehandel Cath als gevolg van de verminderde graanverbouw in de omgeving van Joure, betekent dit ook het economische einde van het molenbedrijf. Halverwege de dertiger jaren komt de molen definitief stil te staan, met een korte opleving gedurende de oorlogsjaren.

De Jonge Wester, beter bekend als Penninga’s Molen – kort na de opbouw in Joure, 1900

Een nieuwe start

Wat eens Frieslands grootste wiekendrager was, verwordt tot een bouwval. De Rijks­commissie Monumentenzorg laat in juli 1948 aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen weten geen voorstander van herstel te zijn. Het gemeentebestuur van Haskerland echter, gesteund door de Friesche Molencommissie, heeft gelet “het bijzonder fraaie accent dat de molen in het dorpssilhouet vormt” een herstelbegroting laten opmaken. De totale kosten bedragen dan 8750 gulden. Pas in 1963 komt het tot een plan van aanpak, dat in 1966 leidt tot de oprichting van de Stichting Penninga’s Molen. De geraamde kosten zijn dan al opgelopen tot 110.000 gulden.

Penninga’s Molen in vervallen toestand

Op 25 maart 1970 verkoopt Mevr. A. Van der Werf de molen aan de Stichting voor 1.001 gulden, waarna aannemersbedrijf Y. Schakel te Exmorra met de uitvoering kan beginnen. De begrote 158.000 gulden van de in 1970-71 uitgevoerde restauratie beloopt uiteindelijk 250.000 gulden. Het is de kostbaarste en ingrijpendste restauratie in Nederland tot dan toe!

Nu, bijna 50 jaar na dato, is de molen opnieuw grondig aangepakt. De schade, ontstaan gedurende de vele jaren van ernstig verval hebben ondanks de grote hersteloperatie van 1970-71 hun sporen nagelaten. Drie achtkantstijlen zijn zodanig aangetast, dat gedeeltelijke vervanging noodzakelijk blijkt. Dat geldt ook voor een deel van de veldkruizen en –regels, die structuur geven aan de stijlen, die op hun beurt het molenlijf vormen. Vier velden zijn van nieuw riet voorzien en ook heeft de molen een geheel nieuw gevlucht gekregen. De kleuren, die Auke Penninga in 1900 aan zijn molen gaf, zijn opnieuw aangebracht.

Beroepsmatig wordt er niet meer met Penninga’s Molen gewerkt, sinds de eerste restauratie wordt de molen bemand door vrijwillige molenaars. Om dat ook in de toekomst te kunnen blijven doen verwelkomt de stichting  graag nieuwe – en ook zeker jonge – molenaars, die op de eigen molen worden opgeleid!

Ik klaag niet langer meer

Ik sta hier, als een pronkstuk van de vlecke,
Mijn trotse wieken klieven door de lucht.
Met echte trots, ik heb mijn plaats hervonden
En in mijn hart is nu een blijde zucht.

Gij, burgers van de vlecke Joure.
Ik klaag niet langer meer, ’t is alles goed gedaan!
Ik zie de vreemd’ling ’t hoofd bewond’rend schudden.
Men ziet mij nu, in al mijn schoonheid staan.

Er was een droeve tijd in mijn memorie.
Want jaren had ik angst voor ’t grijnzend graf.
Hersteld ben ik thans, in al mijn oude glorie
Herrezen ben ik, van de grond toe af!

Penninga’s Molen na de restauratie van 1970-71